Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want [47]zijn broeder is dood, en hij is alleen [48]overgebleven; zo hem een [49]verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij [50]mijn grauwe haren met droefenis [51]ten grave doen nederdalen. 47. Zoals hij meende; zie boven, hfdst.37 vs.33,35. 48. Te weten, van de kinderen van Rachel. 49. Zie boven, vs.4. 50. Hebr. mijn grauwigheid, grijzigheid. 51. Zie hfdst.37 vs.35.